woensdag 27 juni 2012

De weerlegging op al-Khawaaridj en hun verketteringen

De weerlegging op al-Khawaaridj en hun verketteringen
















Het maken van fouten is menselijk en net zo werkelijk als het verband tussen zon en schaduw. Zelfs in zoverre dat het lijkt alsof het maken van fouten tot de natuur van de mens behoort. De logica waarmee de Islam met de zondaren omgaat, is er één waar zowel barmhartigheid als wijsheid in schuilen. Ook hen komt de Vergeving van Allah toe. Wel beveelt Allah hen berouw te tonen en terug te keren naar Hem. Hij waarschuwt hen voor het vervallen in zonden, omdat dit bestraffingen ten gevolg heeft.


Als een zondaar naar de Profeet (vrede zij met hem) kwam, dan berispte hij (vrede zij met hem) deze zondaar, liet hij hem een lijfstraf ondergaan of beval hem berouw te tonen. Zo stond tegenover iedere zonde een rechtvaardige boetedoening.

De verhalen van Maaciz en al-Ghaamidiyyah zijn hier de meest krachtige bewijzen voor. Zo kwam Maaciz bij de Profeet (vrede zij met hem) om zijn zonde te bekennen zeggende:

“Ik heb ontucht gepleegd.” Waarop de Profeet (vrede zij met hem) zich van hem afwendde en zich hier niets van aantrok. Nadat Maaciz tot vier keer toe bleef aandringen, zei de Profeet (vrede zij met hem) tegen hem: “Ben je gek geworden?” Waarop Maaciz zei: “Nee, O Boodschapper van Allah.” De Profeet (vrede zij met hem) vroeg hem vervolgens: “Ben je getrouwd?” Maaciz antwoordde hier bevestigend op. Waarna de Profeet (vrede zij met hem) tegen de metgezellen zei: “Neemt hem mee en stenigt hem.”

(al-Boechaari)

















Drie metgezellen bleven achter bij de slag van Taaboek, wetende dat het meestrijden in deze veldslag een verplichting was die op eenieder rustte. De hypocrieten verontschuldigden zich bij de Profeet (vrede zij met hem) toen hij terugkeerde en gebruikten verzinsels om hun afwezigheid goed te praten. Echter, deze drie metgezellen beseften de fout die zij begingen door achter te blijven en niet mee te strijden met de Boodschapper van Allah en zij erkenden hun zonde dan ook. De Profeet (vrede zij met hem) negeerde hen als straf voor hun daad, maar hij (vrede zij met hem) behandelde hen niet als afvalligen.

Ook de rechtgeleide kaliefen hebben soortgelijke omgangsvormen gehanteerd met degenen die grote zonden verrichtten, zich baserend op de Koran, de Soennah en de biografie van de Profeet (vrede zij met hem).

Zo spreekt de Koran in vele verzen over het feit dat degenen die grote zonden hebben verricht, niet buiten het geloof vallen en nog steeds als moslims beschouwd dienen te worden. Allah zegt (interpretatie van de betekenis):

“O jullie die geloven, de vergelding inzake doodslag is jullie als plicht opgelegd: de vrije (mens) voor de vrije (mens), de slaaf voor de slaaf, de vrouw voor de vrouw. En degenen die dan kwijtschelding van zijn broeder ontvangt, laat het dan gevolgd worden door een redelijke (eis van de eiser) en genoegdoening voor hem op een goede (manier, van de schuldige).”
(soerat al-Baqarah: 178)















Allah betitelt de moordenaar van een broeder in de Islam hier toch als zijnde een gelovige. Zou hij ongeloof hebben gepleegd, dan zou Allah hem geen broeder in het geloof hebben genoemd. Ook zegt Allah (interpretatie van de betekenis):

“En als twee partijen van gelovigen met elkaar slaags raken, sticht dan vrede tussen hen. Als dan de ene partij de ander onrecht aandoet, bevecht dan degenen die onrecht plegen, tot zij terugkeren naar het Bevel van Allah. Als zij dan terugkeren, sticht dan vrede tussen hen en oordeelt met rechtvaardigheid. Voorwaar, Allah houdt van de rechtvaardigen.”
(soerat al-Hoedjoeraat: 9)

Allah bevestigt het geloof van twee partijen die met elkaar slaags raakten. Ondanks dat één partij onrecht beging aangaande de levens van gelovigen en het welbekend is dat het vermoorden van moslims ongetwijfeld tot de grootste zonden behoort. Dit wetende, heeft Allah hen toch als gelovigen beschreven en hen opgeroepen tot het stichten van vrede en het tonen van berouw.

Tot de verzen die een bewijs vormen dat een pleger van een grote zonde niet buiten het geloof treedt, behoort ook het volgende vers (interpretatie van de betekenis):
 
“Voorwaar, Allah vergeeft niet dat aan Hem deelgenoten toegekend worden, maar Hij vergeeft alles daarnaast aan wie Hij wil.”

(soerat an-Nisaa': 48)















Allah deelt de zonden hier op in twee categorieën. Zonden die Allah niet vergeeft wanneer men sterft in staat van deze zonde, namelijk afgoderij. En de zonden waar de vergeving ervan afhankelijk is van de Wil van Allah. Als Hij het wil vergeeft Hij hem en als Hij het wil bestraft Hij hem.

Er bestaat geen twijfel dat stelen, het drinken van alcohol en het doden van onschuldigen niet gelijk staan aan de zonde van afgoderij. Ook is het niet mogelijk een gelijkenis te trekken tussen deze zonden en afgoderij, zoals uit bovenstaande tekst blijkt. De vergiffenis van degenen die vervallen in een grote zonde, geschiedt aan de hand van de Wil van Allah. Het kan zo zijn dat Allah hem bestraft voor een bepaalde tijd, waarna hij verlost wordt van de Hel vanwege het monotheïsme dat zich in hem bevindt, zoals de overleveringen omtrent de voorspraak verduidelijken. Ook kan het zo zijn dat Allah hem vergeeft en hem het Paradijs doet binnentreden, geleid door Zijn Barmhartigheid.

Dit is een aantal verzen uit de Koran ter bewijsvoering, dat de pleger van een grote zonde niet buiten de oevers van de Islam treedt. Als we hieromtrent kijken naar de bewijzen uit de Soennah, dan zien wij dat deze in overvloed aanwezig zijn. Deze overleveringen zijn door een groot aantal metgezellen overgeleverd.

Tot deze behoort de overlevering van cOebaadah ibnoe Saamit, waarin de Profeet (vrede zij met hem) een verzameling metgezellen aanspreekt en zegt:
“Legt mij de eed af, opdat jullie Allah geen deelgenoten toekennen, niet stelen, geen ontucht plegen, jullie kinderen niet zullen vermoorden, opzettelijk grove leugens verspreiden, weest niet ongehoorzaam tegenover het goede, houdt het verbond met mij en jullie beloning rust bij Allah. Wie in één van deze zonden vervalt en in het wereldse hiervoor gestraft wordt, dan is dat zijn boetedoening. Wie in één van deze zonden vervalt en Allah bedekt hem (de zonde), zijn zaak ligt bij Allah. Als Hij wilt vergeeft Hij hem en als Hij wilt straft Hij hem.” Hierop hebben zij de eed bij de Profeet (vrede zij met hem) afgelegd.
(al-Boechaari en Moeslim)
 















Dit is een authentieke en zeer duidelijke overlevering waarin de Profeet (vrede zij met hem) te kennen geeft dat de plegers van grote zonden, zoals stelen, ontucht en moord, hun boetedoening in het wereldse kunnen ondergaan. Wanneer dit niet het geval is, treffen zij Allah aan terwijl zij schuldig zijn aan deze zonden en is de vergeving hiervan afhankelijk van de Wil van Allah.

Wetende dat zij in aanmerking kunnen komen voor de Vergiffenis van Allah, duidt erop dat zij nog altijd tot de moslims behoren. De eindbestemming van de ongelovigen is immers bekend, namelijk het Hellevuur. En dat is de slechtste bestemming!

Tot de bewijsvoering tegen degenen die de pleger van een grote zonde als afvallige beschouwt, behoort de overlevering van Aboe Dharr al-Ghifaary. Hij overlevert dat de Profeet (vrede zij met hem) heeft gezegd: “Er is geen dienaar die 'Laa ilaaha illAllaah' zegt en hierop sterft, of hij treedt het Paradijs binnen.” Ik vroeg: ,,Zelfs als hij steelt en ontucht pleegt?” Waarop hij (vrede zij met hem) zei: ,,Zelfs als hij steelt en ontucht pleegt.” Ik vroeg weer: ,,Zelfs als hij steelt en ontucht pleegt?” Waarop hij (vrede zij met hem) wederom antwoordde: ,,Zelfs als hij steelt en ontucht pleegt.” Wederom vroeg ik hem: ,,Zelfs als hij steelt en ontucht pleegt?” Waarop hij (vrede zij met hem) nogmaals zei: ,,Zelfs als hij steelt en ontucht pleegt, ook al staat het aboe Dharr tegen.”

Wederom is dit afdoende bewijs dat aangevoerd kan worden. Het plegen van een grote zonde verklaart het monotheïsme dat zich in iemand bevindt niet ongeldig en ook vormen deze zonden geen obstakel tussen de pleger ervan en het betreden van het Paradijs. Al gaat hier een bestraffing aan vooraf.
















Wat ook tot de bewijsvoering vanuit de Soennah behoort, is een andere overlevering van cOebaadah ibnoe Saamit. Hij overlevert dat de Profeet (vrede zij met hem) heeft gezegd:

“De vijf gebeden die Allah de dienaren heeft opgelegd. Wie met hen komt aanzetten zonder tekortkomingen en deze niet licht heeft opgevat, heeft een verbond met Allah het Paradijs binnen te treden. En wie niet met deze gebeden komt aanzetten, heeft geen verbond met Allah. Als Hij wil bestraft Hij hen en als Hij wil doet Hij hen het Paradijs binnentreden.”

(Aboe Daawoed en an-Nasaa'ie)
 

Het verlaten van het gebed behoort zonder meer tot de grootste zonden. Deze overlevering leert ons dat degene die het gebed verlaat, bestraffing kan ondergaan of in aanmerking kan komen voor vergeving, afhankelijk van de Wil van Allah.

Aboe Hoerayrah levert over dat de Profeet (vrede zij met hem) zijn metgezellen vroeg:

“Weten jullie wie een failliete persoon is?” Zij zeiden: ,,Bij ons is een failliete persoon iemand die geen dinar en proviand heeft.” De Profeet (vrede zij met hem) zei: ,,Een failliete persoon in mijn gemeenschap is iemand die op de Dag des Oordeels aan komt zetten met (beloningen van) het gebed, het vasten en de Zakaat. Dit terwijl hij die uitschold, die vals beschuldigde, van die onrechtmatig bezit heeft toegeëigend, bloed van die en die heeft vergoten, die en die heeft geslagen. Eenieder van hen zal hij terugbetalen met zijn hasanaat (beloning van goede daden) tot het moment dat zijn hasanaat op zijn en hij zijn schulden nog niet heeft afgelost. Waarop hij de sayyi'aat (beloning van slechte daden) van de anderen op zich moet nemen en hij (door de zwaarte van de zonden) vervolgens in het Vuur geworpen wordt.”

(Moeslim)













De Profeet (vrede zij met hem) heeft bevestigd dat de onrechtpleger die bloed heeft vergoten, kuise mensen heeft beschuldigd, ten onrechte het bezit van mensen heeft toegeëigend, toch in het bezit kan zijn van hasanaat waarmee hij zijn schulden op deze mensen vereffent. Als de pleger van deze zonden een ongelovige zou zijn, dan zou hij geen hasanaat hebben, omdat ongeloof elke goede daad teniet doet. Zoals Allah zegt (interpretatie van de betekenis):

“Maar als zij deelgenoten (aan Allah) toegekend hadden, was wat zij plachten te doen vruchteloos geworden.”
(soerat al-Ancaam: 88)

Wat ook tot de bewijzen behoort, is de overlevering van Anas ibnoe Maalik waarin hij zegt:

“Ik heb de Profeet (vrede zij met hem) horen zeggen: ,,O zoon van Adam, al zou je tot Mij komen met zoveel zonden dat deze de aarde zou vullen en Mij dan treft, zonder dat jij iets als deelgenoot aan Mij hebt toegekend, dan zal Ik tot jou komen met een gelijke omvang hieraan aan vergeving.”

(at-Tirmidhi)
 

Zonder enige twijfel weten wij dat degene die Allah schuldbeladen tegemoet treedt en vervallen is in zonden als ontucht, diefstal, moord, maar Hem geen deelgenoten heeft toegekend, in aanmerking komt voor deze goddelijke Belofte van Vergeving en Genade.

Ook vormen de overleveringen omtrent de Voorspraak een sterk bewijs tegen hen die beweren dat de pleger van een grote zonden buiten het geloof treedt. Eén van deze overleveringen is die van Aboe Sacied al-Khoedriy waarin hij zegt:

“De Profeet (vrede zij met hem) heeft gezegd: ,,De bewoners van het Vuur krijgen wat hun toekomt. Zij gaan daarin niet dood, noch leven zij. De mensen die echter vanwege hun zonden (of hij zei: vanwege hun fouten) het Vuur hebben moeten betreden zullen verkolen en komen te sterven vanwege de pijn. Hierna wordt toestemming gegeven voor de Voorspraak, waarop zij in groepen aan komen zetten en verspreid worden over de rivieren van het Paradijs. Daarna wordt er gezegd: ,,O bewoners van het Paradijs, besprenkelt hen.” Vervolgens zullen zij bloeien, zoals een zaad dat uit de oever van een rivier ontkiemt.”

(Moeslim)
 
















En de overlevering van Anas ibnoe Maalik waarin de Profeet (vrede zij met hem) zegt:

“Degene die 'Laa ilaaha illAllaah' heeft gezegd en in zijn hart bevindt zich ter grootte van een gerstkorrel aan goeds, zal uit het Vuur gehaald worden. Degene die 'Laa ilaaha illAllaah' heeft gezegd en er bevindt zich in zijn hart ter grootte van een graankorrel aan goeds, zal uit het Vuur gehaald worden. Degene die 'Laa ilaaha illAllaah' heeft gezegd en er bevindt zich in zijn hart ter grootte van een atoomdeel aan goeds, zal uit het Vuur gehaald worden.”

(al-Boechaari en Moeslim)
 

Dit zijn authentieke teksten die door groepen overleveraars tot de geleerden zijn gekomen, waaronder sheich al-Islaam ibnoe Taymiyyah, al-Haafidh ibn ul-Hadjr al-Asqalaani, as-Saakhaawi, al-Qaadhie cAyyaadh en vele anderen.

Imam al-Bayhaqi zegt in zijn boek Shoecab al-Imaan: “Er zijn correcte teksten overgeleverd van onze Profeet (vrede zij met hem) welke wijdverspreid en overbekend zijn. In zoverre dat zij het niveau van 'Tawaatoer' (het overleveren van groep tot groep) hebben genaderd. Zij bevestigen de Voorspraak en duiden erop dat de mensen van monotheïsme de Hel zullen verlaten en het Paradijs binnengeleid zullen worden. Op dezelfde wijze is overgeleverd dat de Barmhartigheid van Allah een groep van de plegers van de grote zondaren toekomt zonder bestraft te worden, die zich niet schuldig hebben gemaakt aan afgoderij. Allah is Alomvattend, Alwetend.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Laat een reactie achter ...