dinsdag 28 februari 2012

Metgezel: Abbaad Ibn Bishr

Metgezel: Abbaad Ibn Bishr
















Het was het vierde jaar na de Hidjrah (Emigratie van de moslims van Makkah naar Al-Madinah). De stad van de Profeet Sallalahu 'alaihi wasalam Al-Madinah was bedreigd van binnen en van buitenaf. Van binnen door de invloedrijke joodse stam, Banoe An-Nadhir. Ze hadden hun pacten en verdragen met de Profeet Sallalahu 'alaihi wasalam verbroken en maakten plannen om hem te vermoorden. Daarom werden ze uit Al-Madinah verjaagd en verbannen. Dat was in de maand Safar.



Twee maanden later kreeg de Profeet Sallalahu 'alaihi wasalam nieuws dat stammen van de vergelegen Nadjd van plan waren om Al-Madinah binnen te vallen. Om ze voor te zijn verzamelde de Profeet Sallalahu 'alaihi wasalam een kracht van meer dan 400 man. Tussen deze 400 mannen was een speciale jonge man uit Al-Madinah (Ansari) genaamd 'Abbaad Ibn Bishr.

Gearriveerd in Nadjd, trof de Profeet Sallalahu 'alaihi wasalam de stad van de vijand verlaten door de mannen en trof daar alleen vrouwen en kinderen aan. De mannen waren in de heuvels zich aan het voorbereiden voor het gevecht. De tijd van het 'Asr-gebed kwam en inderdaad zelfs als men in oorlog is moet men het gebed op tijd bidden. De Profeet Sallalahu 'alaihi wasalam was bang dat de vijand hen aanviel tijdens het verrichten van het gebed, dus heeft hij de moslims gerangschikt en in twee groepen verdeeld en voerde hij Salat Alkhawf (Het gebed tijdens een angstperiode). Met een groep verrichte de Profeet  Sallalahu 'alaihi wasalam  rak'ah terwijl de andere groep waakte en bij de tweede rak'ah wisselden de groepen zich af. Kijkend naar de discipline in het islamitische leger werden de vijanden onrustig en angstig. Op deze manier liet de Profeet Sallalahu 'alaihi wasalam zijn macht en aanwezigheid voelen en ging weer terug naar Al-Madinah met zijn leger.

Op de weg terug, heeft de Profeet Sallalahu 'alaihi wasalam bevel gegeven om te kamperen in een vallei om te overnachten en weer de tocht naar Al-Madinah te hervatten. De Profeet Sallalahu 'alaihi wasalam vroeg: "Wie van jullie wil ons bewaken vannacht?" "Wij Wij, O boodschapper van Allah, " zeiden 'Abbaad Ibn Bishr en 'Ammaar Ibn Yaassir. 'Ammaar Ibn Yaassir (uit Makkah) en 'Abbaad Ibn Bishr (uit Al-Madinah) waren door de Profeet Sallalahu 'alaihi wasalam verbroederd toen de Profeet Sallalahu 'alaihi wasalam naar Al-Madinah was gevlucht.















'Abbaad en 'Ammaar gingen naar het begin van de vallei om te waken. 'Abbaad zag dat zijn "broer" erg vermoeid was en vroeg hem: " Welk deel van de nacht wens je te slapen, het eerste gedeelte of het tweede?" Ik zou graag gedurende het eerste gedeelte van de nacht slapen, " zei 'Ammaar die heel gauw uit vermoeidheid diep in slaap viel dicht bij 'Abbaad .


De nacht was helder, kalm en vredig. De sterren, de bomen en de rotsen schenen in stilte de zegeningen van hun Schepper te vieren. 'Abbaad voelden een kalmte over zich heen. Er was geen beweging waar te nemen en geen teken van dreiging. Waarom niet de tijd doorbrengen in ibaadah (aanbidding) en wat Qor-aan verzen reciteren, vroeg 'Abbaad zich af. Hoe heerlijk en rustgevend zou het toch zijn om salat (gebed) te verrichten gepaard met een mooie surah (hoofdstuk) van de Qor-aan, waar overigens 'Abbaad erg van genoot.

In feite was 'Abbaad helemaal betoverd door de Qor-aan vanaf het eerste moment hij de Qor-aan gereciteerd hoorde worden door de prachtige stem van metgezel Moes'ab Ibn 'Oemayr. Dat was al voor de Hidjra (Emigratie) toen 'Abbaad net vijftien was geworden. Sindsdien had de Qor-aan een speciaal plekje in 'Abbaad's hart gevonden en dag en nacht daarna hoorde men hem de heilige woorden van Allah zoveel als hij kon reciteren. Zo veel dat hij tussen de metgezellen van de Profeet Sallalahu 'alaihi wasalam "De vriend van de Qor-aan" werd genoemd.

Laat in de nacht toen de Profeet Sallalahu 'alaihi wasalam een keer opstond om te bidden (Tahadjjoed) in het huis van Aisha (moge Allah tevreden met haar zijn) die binnen de moskee was, hoorde de Profeet Sallalahu 'alaihi wasalam een stem die Qor-aan las zo puur en mooi en vroeg aan Aisha (moge Allah tevreden met haar zijn): "Is dit de stem van 'Abbaad Ibn Bishr?" "Ja O boodschapper van Allah", antwoordde zij. De Profeet Sallalahu 'alaihi wasalam zei: "O Allah vergeef hem" uit liefde voor 'Abbaad. En zo in de stilte van de nacht aan het einde van de vallei van Nadjd, stond 'Abbaad richting Makkah in alle vrede te bidden. Na de opening met soera Al-Fatiha (Het begin) ging hij verder met het reciteren van soera Al-Kahf (de grot) met zijn mooie en pakkende stem. Het is een lange soera die 110 verzen kent en over allerlei deugden van het geloof gaat zoals waarheid en geduld gerelateerd aan de korte tijd die we hier op aarde leven.

















Terwijl hij zo geabsorbeerd was door het reciteren en zich concentreerde op de verlichtende woorden van wijsheid, besloop een vreemdeling de randen van het vallei op zoek naar Mohammed Sallalahu 'alaihi wasalam en zijn volgelingen. Hij was een van de mannen die gepland had om de Profeet Sallalahu 'alaihi wasalam aan te vallen omdat zijn vrouw door de moslims als gijzelaar was genomen. De man had gezworen niet terug te gaan tot hij bloed had vergoten en zijn vrouw terug heeft gehaald.


Van afstand zag de man 'Abbaad's figuur afgetekend aan het begin van de vallei en wist dus dat de Profeet Sallalahu 'alaihi wasalam en zijn volgelingen in het vallei zijn. In stilte trok hij aan zijn boog en schoot een pijl af. Feilloos drong de pijl door het vlees van 'Abbaad.

In alle kalmte, en steeds geabsorbeerd door het gebed, trok 'Abbaad de pijl uit zijn lichaam en ging gewoon door met bidden. De man beschoot hem nogmaals met een tweede en derde pijl. 'Abbaad beeindigde zijn recitatie en knielde (roekoe') en daarna soedjoed (neerwerping). En met pijn en moeite sterkte hij zijn armen uit om zijn "broer" 'Ammaar wakker te maken. 'Ammaar werd wakker terwijl 'Abbaad zijn gebed in stilte afmaakte en zei: " Sta op en waak in mijn plaats ik ben geraakt". 'Ammaar sprong en begon te schreeuwen terwijl hij de vijand in de duisternis zag vluchten. 'Ammaar ging terug naar 'Abbaad terwijl die op de grond lag en het bloed stroomde uit zijn wonden. "Ya Soebah'aana llaah (Alle glorie aan Allah)! Waarom heb je me niet wakker gemaakt toen je voor het eerst werd geraakt?" 'Abbaad zei: "Ik was in het midden van het reciteren van de Qor-aan die mijn ziel vulde met ontzag en ik wilde niet mijn recitatie onderbreken." "De Profeet Sallalahu 'alaihi wasalam had mij bevolen deze soera uit mijn hoofd te leren en de dood heb ik liever dan dat ik deze soera zou moeten onderbreken."













'Abbaad's toewijding aan de Qor-aan was een teken van zijn intense toewijding en liefde voor Allah, Zijn Profeet Sallalahu 'alaihi wasalam en Zijn religie. De kwaliteiten waarmee hij bekend was, waren zijn constante verdieping in 'iebaadah, zijn heldhaftige moed en zijn gulheid in Allah's pad. Ten tijde van opoffering en dood was hij altijd aan de frontlinies en ten tijde van het ontvangen van prijzen en lof was hij moeilijk te vinden. Hij was altijd betrouwbaar in zijn handel met moslims en niet-moslims. Aisha (moge Allah tevreden met haar zijn) de vrouw van de Profeet Sallalahu 'alaihi wasalam zei: " Er zijn drie mensen tussen de ansar (bewooners van Al-Madinah) waar niemand aan kan tippen wat betreft deugden: Sa'd Ibn Moe'aadh, Oesayd Ibn Khoedayr en 'Abbaad Ibn Bishr." 'Abbaad stierf als een martelaar (Shahied) in de slag bij Al-Yamamah. Vlak voor de slag begon had hij een sterk gevoel van dood en martelaarschap. Hij merkte op dat er een gebrek aan wederzijds vertrouwen was tussen de ansar (moslims uit Al-Madinah) en moehadjirien (moslims uit Makkah).


Bij het breken van de dag toen de slag begon, stond 'Abbaad Ibn Bishr op een heuvel en riep: "O Ansar onderscheid jezelf tussen de mannen en laat de islam niet zakken" 'Abbaad bleef preken tot ongeveer 400 man zich rond hem heen verzamelden. Met deze manschappen ging 'Abbaad recht op de rijen van de vijand af en verdreef deze tot de "tuinen des doods".

Aan de muren van deze tuinen viel 'Abbaad Ibn Bishr. Talrijk waren zijn wonden hij was nauwelijks te herkennen. Hij leefde, vocht en stierf als een gelovige.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Laat een reactie achter ...